index











mailbox Bugel
Polen deel twee
Polen deel drie
andere reisverhalen
andere literaire activiteiten
levensbeschrijving
andere reisverhalen








Delhi
Jhansi
Poona
Goa
Hampi
Gokarne
Jogg Falls
Bangalor
Vellore
Mahabalipuram
Madras
Terug in Delhi







































***
Polen: deel drie



| Vertrek (juni 1996)

Regeer een grote staat zoals je een riviervisje bakt. Zachtkens.
Lao Tze: [Tau Te King 60]



Om zes uur met weekendkaart en een computer uitdraai met treinverbindingen met de D-trein naar Berlijn, samen voor 35 mark. Alles heel zoetjes, maar toch veel gescholden op Betty, gewoon omdat ik het lekker vind. Met name tijdens het zoeken naar de statige 16 kamerwoning in Kreutsberg, die vacant op ons wacht. Eenmaal onder de hoge plafonds raken we elkaar nog een paar keer kwijt, zoveel erkers, computertafels, entrees, zithoeken en keukenblokken.

Genoten van dit huis, gewandeld in de stad: eerst op het richtingsgevoel naar het grensgebied, het Volkspaleis van de buitenkant bekeken. Het volk wil dit paleis behouden, maar het volk mag er niet in omdat het oude regime asbest heeft gebruikt. Unter den Linden gelopen, die bloeide en sterk rook. Erg uitgekeken naar de knusse gezelligheid van nauwe straatjes met beschutte marktjes of andere bedoeningen, die ik van een stad verwacht, en die ik in Berlijn niet heb gevonden.

Een dag later maken we een mooie fietstocht naar Berlin Haupbahnhof, de trein naar Frankfurt Oder. Door het stadje fietsen we richting grens: een brug die de oevers verbindt. We gaan een stuk langs de rivier naar het noorden tot een modderpaadje onbegaanbaar wordt en de steekvliegen onverdraaglijk. Toen maar weer terug. Een reisplan is er niet, maar anders hadden we dat stukje natuur met die woeste uiterwaarden er toch wel opgezet, natuur is mooi, hebben we aangeleerd. We zoeken het station, dat is er niet, wel een dorp verder. Langs lange asfaltwegen komen we in het dorp dat ver van de weg af ligt en geen winkel heeft om onze dorst te lessen. Een bochtig modder paadje door struiken met veel muggen brengt ons bij een futuristisch stationsgebouw van staal, roze beton, blauwe biezen, en helaas kapotte ruiten. Het ding prijkt als een bovenmate transistorradio uit mijn jongensjaren en het ruikt er naar kraakhuizen of Duitse oorlogsbunkers. Twee kleine halfnaakte blonde jongetjes knallen met glazen deuren tot ik gebaar dat ze rustig moeten zijn. Gehoorzaamheid kent men hier nog. Boven op kantoor wordt erwtensoep gekookt. We slapen twee uur in de zon tot een internationale flitstrein ons naar Poznan brengt. De Polen reageren niet als je ze wat vraagt in het Niet-pools, maar uiteindelijk belanden we in een jeugdherberg waar de oude Vader onder het portret van de paus onze afzonderlijke paspoorten bestudeerd. Zestien jaar en driehonderd kilometer verschil. We moesten apart betalen, en ik zou bij de jongens slapen, in naam van de vader daar de kerk vertegenwoordigen. Een paar nylon sokken wordt op mijn vaderlijk verzoek onder de dekens gehouden, en ik geniet de bitterzoete jongenslucht.

Als ik weer wakker ben wandel ik de meisjeskamer binnen en wek Betty met cola. Even later maak ik in een bankgebouw een flinke scene als de automaat mijn kaart inslikt. Pas dan wil een man er wel wat aan doen. Met de stalen cassette van de automaat gaan we per tram op weg naar een hoofdkantoor in de binnenstad. Betty blijft achter bij de fietsen. In de communistische tijd was de man een paar maal in Amsterdam geweest, omdat hij toen professioneel judo-atleet was. Ik vraag wat over de binnenlandse politiek in Polen, want sinds de val van de muur heb ik niet meer meegeleefd. Het meest verbazingwekkend is voor de man, dat de partijen na de verkiezingen min of meer het zelfde doen, alsof de politiek niet aan de macht is en het goede niet bij acclamatie besluiten kan.

Betty wil per trein naar Olstyn in de Masuren. Zes uur zonder overstap. Plastic bloemen en witte gesteven tafelkleedjes over hobbelige namaak perzen. De conducteur scheldt omdat onze fietsen in de weg staan. Die staan niet in de weg, maar in het onbeklante restauratierijtuig in ruil voor onze klandizie. De broodjes smeerdende ober staat handenwrijvend aan onze kant. Elke keer als de conducteur komt schreeuwen toon ik me onderdanig, bereidwillig, slecht van begrip en kort van geheugen, zoals ik in korte tijd in dit land geleerd heb. Als er echt iets moet gebeuren kus ik heldhaftig mijn vrouw, en ga op expeditie met een slaapmat onder de arm. Voor een korte rookpauze beland ik bij middelbare mannen die met grote flessen wodka de politiek bespreken. Priemende ogen en bijtende toon als van de Weense Wiesentahl. Ze hebben andere meningen maar genieten gezamenlijk van hun retoriek. Ik ook, en van hun sigaren. Nu de grote vaderlandse oorlog zoveel levens gekost heeft, zou het jammer zijn het revancisme te veel ruimte te geven.

Tegenover het station in Olstyn staat een grote door iedereen aangeprezen verwaarloosde flat met ramen die niet open kunnen. Staatshotel met personeel dat stuurs en onwillig is. Een uur later zonnen we in de brede vensterbank van een kamer die acht maal zo goedkoop is. Ik leun met mijn rug tegen de scharnieren van het openstaande raam, Betty zit tussen mijn benen genesteld met haar hoofd tegen mijn borst. Een verdieping onder ons ligt een straat van kleine ronde keien, naast ons een poortje dat op veel ansichtkaarten staat, onder het poortje een Peruaans pamfluitorkest (de bekende mannetjes met bloempotkapsels) dat gelegenheids-xenofielen en een ijskar trekt. Dit is het centrum en het plenum van een gedenkwaardige zomerdag. Een jonge Poolse vrouw wijst tersluiks haar man hoe Betty tegen me aanligt, als om hem op een idee te brengen. En warempel even later nog een andere. Als de band is opgekrast besluit ik in de stad te blijven tot we uitgekeken zijn. Aan de oever van de rivier dralen we bij een goed verdedigbaar kasteel dat ooit door 'De Orde' (der Duitse ridders) gebouwd is. Als het donker wordt gaan we daar eten en drinken. Er zitten veel strepen en windveren in de lucht, maar de zwaluwen gieren hoog.

In het schilderij achter het spreekgestoelte van de tweede kamer zit diepte, niet door perspectief maar door textuur. Het paars geschilderde huis heeft zo'n textuur; regen en wind hebben er iets bruins op afgezet. Uit het raam blikt een man wezenloos terug, zolang ons ontbijt met boeken en kranten duurt. Een stukje van de kei-vloer is met plastic hekwerk afgepaald en volgepakt met grote witte tuinmeubelen en smetteloos rode cocacola parasollen. Daar zitten we. Ik lees F.B.Hotz - Verhalen en Beschouwingen. Verderop wordt uit een elektrische harmonika een urenlange improvisatie getrokken, stille nacht, een hond kwam bij de slagen, tijdloos en goed passend bij de starende man. Een keverachtig diep gebogen bes neemt met haar sneeuwschoenen voorzichtig een trottoirband. Ze heeft radijs en een halfje wit. Liever dan een museum bezoeken gaan we wandelen in een nieuwbouwwijk. Flats knoestig van betonrot, met een smoes proberen we ergens binnen te komen: We bekijken kleine gehorige woninkjes zonder badkamer. Beneden tussen de volkstuintjes begint een beekdal, een plooi met bereklauw, wilgenbosjes, brandnetels, cross-paadjes, kinderhutten en de geur van open riool. Hier plukken de vrouwen de frambozen die ze voor 50 cent per glazen pot bij ons hotel verkopen. Verder naar onderen wijkt de flatwijk uiteen, begin van onbebouwd land, bossen en meren.

Op een vroege ochtend gaan we met de fiets verder die kant uit. Dichte bossen zijn er, donkere slechte wegen, steekvliegen en struweel dat groeit tot de waterkant. Geen plaats om te kamperen, geen boeren geen bouwland geen McDonald's... alleen bomen. We nemen onze toevlucht tot een staatshotel en kamperen daar op het golff-terein, waar het tot de volgende ochtend gestaag regent. Onder de luifel knagen ratten, egels of eekhoorntjes aan ons brood. In een vlaag van rillerige flinkheid besluiten we op te breken en flinke kilometers te fietsen om warm en droog te worden. Met deze bemoedigende gedachte vallen we nog eens in slaap tot de zon en een grote aardhommel ons komen wekken. We fietsen verder naar het zuiden. Voor het eerst zwemmen we in een meertje.

verder }}}}}}}}}}

[HELP]
Copyright© 1996 Job Bugel.
[SEARCH]